jeugd en bouwkundige vooropleiding
Piet de Vries is op 15 februari 1897 te Oostvoorne geboren en kwam al op zes-jarige leeftijd met zijn ouders in Friesland wonen in Minnertsga. Hier was hij regelmatig in het veld te vinden, waar hij schetsen maakte en daarmee zijn tekenvaardigheid ontwikkelde. Zijn talent was voor zijn ouders aanleiding hem te stimuleren om in het bouwbedrijf zijn toekomst te zoeken.
Een opleiding tot vrij beeldend kunstenaar behoorde in het milieu, waarin hij opgroeide, niet tot de mogelijkheden: een toekomst in een dergelijk metier werd zeker ongewenst gevonden. In 1914 werd in Leeuwarden de pas opgerichte M.T.S. (nu de Hogere Technische School) aan de Vredeman de Vriesstraat gebouwd en Piet de Vries behoorde tot de leerlingen van het eerste uur. Hij kreeg hier bouwkundig onderricht van in Friesland toonaangevende architecten.
docenten
Zijn eerste leraar was architect G. Stapenséa, uit Sneek. Een leraar, die hem in het bijzonder de interesse voor de techniek van het bouwen bijbracht, was architect Andries Baart sr. (1885-1969). Deze schreef onder de leerlingen prijsvragen uit, o.a. voor het ontwerpen van een tegelvloer. Daarnaast ontving Piet de Vries ook onderwijs van de bouwmeester Doeke Meintema (1877-1935). Later bewonderde Piet de Vries deze architect zeer. Doeke Meintema leerde hem ‘architectuur’ waarderen en in het bijzonder de baksteenarchitectuur. Piet de Vries viel op door zijn tekenvaardigheid en Baart sr. stimuleerde hem een aantal jaren praktijkervaring op te doen bij architecten buiten Friesland: in Amsterdam. Door bemiddeling van Baart kwam hij terecht op het bureau van de architecten Ir. J. Gratama (1877-1947) en G. Versteeg, die van 1914 tot 1921 geassocieerd waren. Zij werkten aan grote woningbouwprojecten en vervaardigden hiervoor perspectieftekeningen en maquettes. Bij deze werkzaamheden werd Piet de Vries vooral betrokken. Hij ervoer zijn werk op dit bureau als een prachtige opleiding en zeer stimulerend, omdat er per object veel tijd werd geïnvesteerd in de uitwerking. Het enthousiasme en de interesse, die de beide architecten voor hun opdrachten konden opbrengen, maakten op hem een grote indruk.Van hen moet vooral Gratama als de stuwende kracht worden gezien. Hij was niet alleen in praktische zin met architectuur bezig, maar manifesteerde zich ook op theoretisch gebied. Op zijn naam staan verschillende hoogst interessante publicaties. Hij was het ook, die in 1916 ter gelegenheid van de 60ste verjaardag van Dr. H.P. Berlage (1856-1934), (hij ‘bewonderde zijn architectuur in hoge mate’) het begrip Amsterdamse School introduceerde: “de nieuwste richting in de bouwkunst, de moderne Amsterdamse School met zijn expressionisme, met zijn moderne romantiek, met zijn fantasie”. Het was deze richting in de bouwkunst, waar de voorkeur van Gratama naar uitging. Met dit verschil dat zijn gevelontwerpen veel meer vanuit een totaalconcept werden ontworpen en eerder rekening hielden met de plattegrond, terwijl de Amsterdamse Scholers een tweedimensionale decoratie in het vlak toepasten. Gratama bouwde met Versteeg en Berlage een drietal woonwijkjes in Amsterdam, waarvan het ontwerp grotendeels aan hem toegeschreven kan worden: Koekoekstraat, 1920; Kraaipanstraat, 1920/1924; Tumerstraat en Speerstraat, 1925. Voor de eerste twee werken verrichtte Piet de Vries tekenwerkzaamheden. Tot de belangrijkste werken van Gratama en Versteeg kunnen gerekend worden de woningen voor de bouwvereniging ‘Eigen Haard’ in de Vogelenbuurt (1917 – 1918) en de gemeentelijke woningbouw Transvaalbuurt (1920 – 1924), beide in Amsterdam. Daarnaast ontwierp Gratama door het gehele land vele stads- en landhuizen. Hij was ook in Leeuwarden niet onbekend, want hij was als adviseur met G. Stapenséa nauw betrokken bij de uitbreidingsplannen van deze gemeente aan het einde van de jaren twintig.
werken bij Gratama, Versteeg, Elte en Mastenbroek
Tijdens zijn werk bij het bureau Gratama en Versteeg volgde de nog jongePiet de Vries in de avonduren een opleiding aan het V.H.B.O. tot architect. Met zijn medestudenten debatteerde hij tot diep in de nacht over de verschillen in uitgangspunten van de architect Berlage en die van de Amsterdamse School: het bureau Gratama en Versteeg integreerde eigenlijk de opvattingen van de Amsterdamse School met de rationelere ontwerpmethodieken van Berlage. Na ongeveer anderhalf jaar bij deze architecten gewerkt te hebben kwam hij bij het bureau Harry Elte (1880-1944) en Gerard F. Mastenbroek. Hier zat hij niet alleen op de tekenkamer, maar werd meer direct bij het werk op de bouwplaats betrokken. Van deze twee architecten heeft Elte zich het meest gemanifesteerd. Hij behoorde tot de groep architecten, die geïnspireerd werden door de baksteenarchitectuur van de Amsterdamse School, maar in de ordening van de bouwvolumes een kubistische aanpak kozen. Vooral in de bouw van de synagoge aan het Obrechtplein te Amsterdam (1928) kwam dit aspect tot uiting. Later voelde Elte zich sterk aangetrokken tot de architecten van de “Nieuwe Zakelijkheid”. Piet de Vries was nauw betrokken bij de uitvoering van de opdracht aan het bureau voor het Theater Royal aan de Nieuwendijk te Amsterdam, (afgebrand in 1978). Ook hier werkte Piet de Vries maar een jaar. Hij solliciteerde naar een betrekking bij de architect Eduard Cuypers (1859 – 1927), een neef van de bouwmeester P.J.H. Cuypers (1827-1921), en kwam op diens bureau.
Niet alleen de vele opdrachten van deze architect trokken hem aan, maar ook het feit dat hier architecten als de Fries D. Meintema, en de Amsterdamse School voortrekkers M. de Klerk (1884 – 1929), P.L. Kramer (1881 – 1961), en J.M. v.d. Mey (1878 – 1949) hun vooropleiding hadden gekregen.
de Amsterdamse school
Het bureau van Eduard Cuypers lag aan de basis van de Amsterdamse School. Veel van de later toonaangevende architecten ontwikkelden hier hun ideeën. Gelet op zijn vele publicaties en de reacties die deze uitlokten, oefende hij een niet geringe invloed uit. Piet de Vries had reeds een grote bouwkundige ervaring opgedaan, maar hier werkte hij ruim een jaar ‘met het zweet in de handen’, zoals hij het zelf uitdrukte. In de afgelopen jaren had hij zijn mening omtrent de visuele kwaliteiten in de architectuur reeds gevormd. Op het bureau van Cuypers trof hij collega’s die gelijkwaardige ideeën hadden over architectuur.Nog tijdens zijn studieperiode maakte Piet de Vries een aantal ontwerpen o.a. voor een raadhuis en een hoofdingang voor een sportpark. Beide ontwerpen geven de invloed van verschillende architecten weer. Het in 1921 gemaakte ontwerp van een hoofdingang is in haar detaillering verwant aan de Amsterdamse School en in zijn volumineuze opzet aan het werk van architect H. Th. Wijdeveld (1885 - 1987). Het raadhuis-ontwerp uit 1922 lijkt daarentegen direct ontleend aan Frank Lloyd Wright (1869 – 1959), door het integreren van bouwvolumen en de op verschillende nivo’s gelegen vlakke bedakingen die door verticale elementen worden gedragen, en in het bijzonder de wijze van tekenen - met de hangende planten - verwijzen naar deze architect.
De ideeën van Piet de Vries sloten uiteindelijk het meeste aan bij die van de Amsterdamse School en hij zou dat in zijn vroegste ontwerpen ook tot uitdrukking brengen.