Werk

de Amsterdamse School

In 1922 kreeg Piet de Vries zijn eerste opdracht: het ontwerpen van een verbouwingsplan voor het café “De Aardappelbeurs” te St. Jacobiparochie. Aan het oorspronkelijke 19e-eeuwse café van het type met doorreed herinnert enkel nog de onderkeldering aan de voorzijde en de plaats van de huidige doorreed. Het nieuwe gebouw werd aanzienlijk hoger dan het oorspronkelijke, omdat op de verdieping een toneelzaal geprojecteerd moest worden, terwijl aan de achterzijde ook een grote uitbreiding plaatsvond. De vormgeving van het gebouw is sterk verwant aan die van de Amsterdamse School door de detaillering in het metselwerk en de expressieve geladenheid, die de verticale en horizontale elementen in de gevels bezitten. Het centraal in de voorgevel plaatsen van twee verticaal vooruitspringende elementen, waartussen op de begane grond de ingangspartij is gesitueerd, en het horizontale lijstwerk, dat enkele tientallen centimeters lager is gelegen dan de gevelbeëindiging, zijn compositorische ideeën, die door dr. H.P. Berlage verspreiding vonden. (Moderne Architectuur in Nederland 1900 – 1940, Giovanni Fanelli, ’s Gravenhage 1978.)

De voorkeur van Piet de Vries voor de Amsterdamse School blijkt nog duidelijker uit het dubbele woonhuis, dat hij twee jaar later aan de Groningerstraatweg (90 en 92) te Leeuwarden bouwde. De drie verdiepingen tellende woningen zijn geklemd tussen de buitenmuren en de toegangspartijen zijn wederom in het midden van het bouwblok gesitueerd. De erkers van de woonkamers op de begane grond springen naar voren, waardoor op de verdieping een balkon is ontstaan. Alle mogelijkheden om decoraties aan te brengen heeft de architect uitgebuit. In het metselwerk is evenals bij de “Aardappelbeurs” een grote variatie aangebracht, bijvoorbeeld in de muurdammen. Ondanks de royale toepassing van details, is de compositie en daarmee het totaalbeeld van de gevel rustig door de symmetrische opzet.

Eenzelfde werking gaat uit van de in 1924 gerealiseerde slagerij aan de Kleine Kerkstraat 19 te Leeuwarden. Inmiddels had De Vries zich vanuit Minnertsga definitief met zijn architectenbureau in Leeuwarden gevestigd.

In 1925 kreeg Piet de Vries opdracht voor het ontwerpen van een boerderij in Pietersburen (Groningen). Omdat de voorgaande boerderij in de as was gelegd, wilde de opdrachtgever een doeltreffende bescherming van zijn woning tegen bijv. hooibroei. De architect loste dit op door uit te gaan van het traditionele kop-hals-romp type, maar de hals los van de schuur te situeren. Op deze wijze kon hij een dubbele brandmuur aanbrengen, één tegen het woonhuis en één tegen de ‘hals’. Geheel in de traditie is het zadeldak van het woonhuis gedekt met pannen en de schuur met een combinatie van pannen met riet.
Het terugspringen van de gevel op de verdieping, waardoor een balkon ontstaat, is hier in zijn beginvorm reeds aanwezig en dit zou Piet de Vries in zijn latere werken vaker toepassen. In hout- en metselwerk zijn weinig details aangebracht, met uitzondering van de achtergevel van de schuur, waarbij met verschillende metselverbanden is gewerkt. Nogal nadrukkelijk is de noklijn over de achtergevel van de schuur doorgetrokken, zodat er een overhuiving gevormd is met daaronder een hijsbalkconstructie.

functionele periode

In deze eerste vier bouwopdrachten toonde De Vries, dat hij nog in de invloedsfeer van zijn leermeesters Elte en Gratama zat. Dat is niet alleen te zien in de gevelcomposities, die de invloed van Elte verraden, maar in het bijzonder in de decoratieve behandeling van het metselwerk. Na de opdrachten uit de beginjaren volgde een periode waarin Piet de Vries op geheel eigen wijze vorm wist te geven aan zijn bouwwerken. De detaillistische decoraties in baksteen en houtwerk raakten op de achtergrond en hij legde het accent op de compositie van de gevel. De plasticiteit speelt hierin een grote rol: erkers, balkons, uit- en inspringende geveldelen, zware overstekken, rond gesloten ingangspartijen en zich scherp tekende voegen. De aanpak is functioneler.

De invloeden opgedaan tijdens zijn leerperiode in Amsterdam treffen we nog aan in het ontwerp voor een paviljoengebouw te Leeuwarden (1925) naar aanleiding van een prijsvraag uitgeschreven door de Friese Bouwkring. Zijn functionele aanpak zien we in het niet uitgevoerde schetsontwerp voor een dorpshuis te Winsum (Gr.) (1927).

Uitgevoerd treffen we dit voor het eerst aan bij de drie dubbele woonhuizen aan de Engelsestraat, hoek Harlingerstraatweg, te Leeuwarden (1927).
De huizen hebben een eenvoudig rechthoekig grondplan en worden gedekt door een met pannen belegd schilddak. De forse schilddaken krijgen een extra accent door de overstekken en de pregnante beëindigingen van schoorstenen met borden: een later niet meer toegepast historiserend detail. De verticale lijnen van ingangspartij en erkers worden in evenwicht gehouden door de horizontale betonnen overstekken boven erkers en ingangspartij en de reeds genoemde dakoverstekken. De hoek wordt op een bescheiden wijze opgelost door een risalerend bouwvolume, waarin de toegangspartij is ondergebracht. Het woonhuis aan de Spanjaardslaan (1928) heeft dezelfde plastische elementen; hier eveneens een evenwicht tussen horizontalen en verticalen. Een fraai accent wordt gevormd door de tussen de muurdammen geklemde kap, die aan de voorzijde tot voor die dammen is getrokken. Eenzelfde detail vindt men bij het een jaar eerder gebouwde dubbele woonhuis aan Achter de Hoven in Leeuwarden. Hier bracht hij vensters op de verdieping samen tot een horizontaal gegeven, dat de beide muurdammen met elkaar verbindt. Links en rechts zijn de toegangspartijen en in het midden situeerde hij de achteringang. Dergelijke kenmerkende rondgesloten openingen zien wij bij andere panden voortdurend terugkeren. Opvallend is, dat aan de achterzijde de kap tot de begane grond verdieping doorloopt.

Glas-in-lood raam woningbouw voor de middenstand

Op het gebied van de woningbouw voor de middenstand ontwierp Piet de Vries in deze periode de bebouwing aan het Leeuwerikplein-Leeuwerikstraat (1930). Hiervoor maakte hij diverse ontwerpen en het uiteindelijk gerealiseerde ontwerp kenmerkt zich door de vooruitspringende middenpartij in de hoofdbebouwing aan het Leeuwerikplein; de begane grond wordt van de verdieping gescheiden door een horizontale betonbalk, die direct boven de ramen en deuren is aangebracht.
Aan de Leeuwerikstraat wordt de horizontale massa geleed door de verticaal iets uitspringende delen.
Tot de middenstands-woningbouw mag ook het complex uit 1936 aan de Groningerstraat, hoek Groningerplein worden gerekend. De hier gekozen hoekoplossing met de risalerende middenpartij, waarin de ingangspartij, is verwant aan die van de Engelsestraat/hoek Harlingerstraatweg.
Deze onder- en bovenwoningen zijn opgetrokken in een helder gekleurde rode baksteen. Volgens de oorspronkelijke bouwtekeningen lag het aanvankelijk niet in de bedoeling deze middenstandswoningen te splitsen.

In 1931 ontwierp Piet de Vries in opdracht van een bouwcombinatie een plan tot bebouwing aan de Peperstraat, die toen verbreed werd. Dit monumentale ontwerp bezit een sterk horizontale geleding, waarbij het accent op de hoek is gelegd. Het uiteindelijk uitgevoerde ontwerp is van de Groningse architect
J. Prummel. In de jaren voor en na het ontwerp voor de Peperstraat zou Piet de Vries een aantal uitzonderlijke bouwwerken realiseren.

In de eerste plaats het dubbele woonhuis aan de Groningerstraatweg 32-34 (1929), vervolgens zijn eigen woonhuis met kantoor aan de Druifstreek 63 (1932) en als laatste het gebouw “Hoogstins” (1936) aan het Ruiterskwartier 111, alle te Leeuwarden. Bij de huizen aan de Groningerstraatweg greep hij terug op reeds eerder gebruikte middelen. De van oorsprong al forse muurdammen zijn hier echter uitgegroeid tot zelfstandige bouwvolumen, waarin zich rondgesloten toegangen bevinden. Ter hoogte van de verdieping zitten zelfstandige, wigvormige erkers.

Vlaggenmasten bekroonden deze volumen en voldeden aan de behoefte tot het scheppen van monumentaliteit. Horizontaal worden deze bouwvolumen verbonden door de naar voren geplaatste erker met balkon, de ondersteunende betonbalk boven de vensters van de begane grond en de houten bloembakken. Een vierde verbindingselement is de gootlijst, die ondersteund wordt door het fries boven de ramen van de verdieping. Op subtiele wijze wordt plasticiteit in de gevel gebracht door het wigvormig naar voren springen van de vensters op de verdieping. Het fries volgt de lijn, die op deze wijze door de verdiepingsvensters gevormd wordt. Hier en daar verwerkte details herinneren nog duidelijk aan de Amsterdamse School. Alhoewel beperkt in zijn opdracht gaf Piet de Vries blijk van zijn gevoel voor plasticiteit en gevelcompositie. Het huis van de architect zelf bezit een aantal van deze kenmerkende eigenschappen. Op uiterst verfijnde wijze houden horizontale en verticale elementen elkaar in evenwicht. Links is een opgaande muurdam, waarin de schoorsteen is ondergebracht, en rechts het ronde balkon; deze twee elementen worden met elkaar verbonden door het raam op de verdieping, dat over de volle breedte van de gevel gaat en het balkon daarboven, ontstaan door het terugspringen van de bovenste verdieping. Het verschil tussen wonen en werken wordt aangegeven door de roedeverdeling in de vensters; bovendien zijn de ingangen gescheiden. De ronding van de ingangspartij komt terug in het balkon op de verdieping. De Vries paste in dit pand voor het eerst stalen ramen toe. Op verzoek van de schoonheidscommissie koos hij voor de gevel een rode metselsteen in plaats van geel, zoals blijkt uit de oorspronkelijke bouwtekeningen.

De bovengenoemde kenmerken vinden we terug in het vier jaar later door hem ontworpen gebouw “Hoogstins” aan het Ruiterskwartier. De verticale massa van dit bouwwerk wordt horizontaal doorbroken door het grote raam op de verdieping, het binnen het pand gesitueerde balkon daarboven en het zwaar overstekende schilddak. Ook hier wordt de scheiding tussen wonen en werken aangegeven door de roedeverdeling van de stalen ramen.

Andere mogelijkheden kreeg hij bij het ontwerp voor het raadhuis te Bergum (1934). Het gemeentehuis voor de gemeente Tietjerksteradeel heeft evenals de voorgaande bouwopdrachten een aantal functies te herbergen: werkruimten, een representatief deel en de commissiekamer. Deze drie functies zijn aan de buitenzijde van het gebouw herkenbaar, omdat ze in drie verschillende bouwvolumen zijn ondergebracht. Eigenlijk in vier, want de werkruimten bestaan uit twee bouwvolumen die haaks op elkaar geplaatst zijn. De representatieve ruimten, waaronder de raadzaal, zijn in een op een vierkant grondplan opgetrokken hoofdbouw ondergebracht, dat hoger is dan de rest. In het midden bevindt zich de hoofdingang, door een trap bereikbaar, en daarboven zitten drie verticaal geplaatste vensters met glas-in-lood, die tot de raadzaal behoren.
Het hoofdgebouw wordt gedekt door een schilddak met pannen. Rechts bevindt zich een lagere aanbouw, waarin de commissiekamer is ondergebracht, en links treffen we de werkruimten aan. Het gebouw straalt zijn functie als gemeentehuis duidelijk uit door de ordening van de verschillende bouwvolumes, waarbij het hoofdgebouw de belangrijkste plaats, inneemt. De bedaking is ook hier kenmerkend door haar forse overstekken.

In de jaren tussen 1932 – 1940 ontwierp Piet de Vries ook een aantal woningen, een zwembad en een hotel in een niet stedelijke omgeving (Midlumerweg 61-63-65 en 69 te Harlingen in 1935 en 1934; Valkstraat te Leeuwarden in 1932; zwembad “De Grote Wielen” te Leeuwarden in 1935 en het hotel “De Princenhof” te Eernewoude in de periode van 1937 tot 1940). Kenmerkend voor deze gebouwen is de toepassing van een rieten dak. De architect trachtte met deze zachte bedaking aansluiting te vinden bij de landelijke omgeving, waarin ze gesitueerd werden.
Het hotel “De Groene Weide” te Leeuwarden (1937-1946), dat daarentegen ook in deze periode tot stand kwam, staat in een bij uitstek stedelijke omgeving en is dan ook met pannen gedekt. De gevelindelingen van de woonhuizen sluiten aan bij de reeds eerder door hem ontworpen bouwwerken. Het hotel “De Princenhof” heeft door de vloeiende lijn van de rietkap en de ordening van de bouwvolumes een grote overeenkomst met het zwembad
“De Grote Wielen”: in het midden een hoofdgebouw met aan beide zijden lagere vleugels. Het zwembad kenmerkte zich door een lage vloeiende daklijn, met accenten op de hoeken en in het midden een hoofdbouw. Aan de achterzijde van het hoofdgebouw bevond zich van de hand van Piet de Vries een opvallende blokvormige uitbouw met het restaurantgedeelte.
Het zwembad is in 1965 gesloten en afgebroken, van de oorspronkelijke opzet van het hotel “De Princenhof” is weinig meer overgebleven door de later uitgevoerde verbouwingen.

In 1940 realiseerde Piet de Vries de bouw van het gemeentehuis van de gemeente Rauwerderhem in Rauwerd. Hoewel dit gebouw bescheidener van opzet is dan het gemeentehuis te Bergum, kreeg het eenzelfde functionele indeling. Ook hier een toegangspartij met trap in het midden van de gevel en op de verdieping de raadzaal, die extra geaccentueerd wordt door hoge gebrandschilderde ramen. Boven de toegangspartij is een klein balkon, waarvan de deur omlijst wordt door natuursteen: boven deze deur het gebeeldhouwde wapen van de gemeente Rauwerderhem. Met het woonhuis aan de Noordersingel 50 te Leeuwarden (1940) wijkt dit gebouw in detaillering echter af van alle voorgaande werken. De architect zocht duidelijk aansluiting bij de Delftse School. Dit uit zich in de toepassing van historiserende, natuurstenen negblokken in de toegangspartij, de traditionele roedeverdeling in de vensters en de detaillering van de balkonpartij.

Met het prijsvraagontwerp voor het raadhuis van Eindhoven gaf De Vries een eerste aanzet tot deze historiserende bouwrichting in zijn werk. Gedurende de oorlogsjaren en daarna tot het begin van de jaren vijftig heeft de bouwmeester betrekkelijk weinig belangrijke opdrachten gerealiseerd. Door de toenmalige Rijksbouwmeesterlr. G. Friedhoff (1892 -1970) werd hij betrokken bij verschillende rijksopdrachten. Dat waren in eerste instantie het telefoongebouw met de verschillende uitbreidingen aan de Tweebaksmarkt te Leeuwarden (1953 – 1956), de Pedagogische Academie te Heerenveen (1958), het telefoongebouw op Terschelling (1960 – 1961) en de lagere school met gymlokaal te Stiens (1963). Later volgden dan nog het gebouw voor de Keuringsdienst van Waren te Leeuwarden (1963) en het postkantoor te Franeker (1967). De eerste vier genoemde bouwwerken sluiten in vormentaal eveneens aan bij de Delftse School, waartoe het werk van de toenmalige Rijksbouwmeester ook gerekend kan worden.

Het tussen 1953 en 1956 gerealiseerde, monumentale districts-telefoongebouw te Leeuwarden is vooral in de detaillering historiserend: natuurstenen basement, een in natuursteen gevatte monumentale ingangspartij, het toepassen van beeldhouwwerk in de niet risalerende delen van de gevel en de roedeverdeling in de ramen. Ondanks het feit dat met het op een H-vormige plattegrond gerealiseerde telefoongebouw aansluiting gezocht is bij de omringende bebouwing, is het zowel massaal in de gevelwand van de Tweebaksmarkt als in het stedelijk patroon ter plaatse. Het omvangrijke programma van eisen gaf hiertoe echter alle aanleiding. De scholen in Stiens (1963) en Heerenveen (1958) vallen op door de functionele ordening van bouwvolumen en door de uit die jaren bekende sobere detaillering. Beide scholen hebben een nadrukkelijk verticaal accent gekregen door de op de kruising van de bouwvolumen gesitueerde schoorstenen.

Ook geheel in de traditie van de Delftse School is het woongebouw aan de Verlengde Schrans te Leeuwarden (1957) door het naar voren springende trappenhuis met de door een natuurstenen omlijsting geaccentueerde vensters, de lantaarns op de hoeken boven de ingangen (zie ook Tweebaksmarkt), een basement van natuursteen, roedeverdeling van de vensters, kleur van de steen en een bedaking met pannen.
Het in 1956 (en in 1962 uitgebreide) hotel ‘Paal 8’ op Terschelling is geheel anders van ontwerp. Historiserende stijlmiddelen zijn hier niet toegepast. De plasticiteit van het geheel wordt verkregen door de combinatie van de blokvormige bouwvolumen, waarbij de toren een verticaal accent vormt. De witgesausde muren, de strak in het vlak geplaatste ramen en de platte daken maken het tot een sober en zakelijk gebouw, dat het duinlandschap doorbreekt. De functies, die zich in de verschillende bouwvolumen bevinden zijn niet alleen herkenbaar aan de grootte van die bouwvolumen, maar ook aan de vorm van de hierin geplaatste vensters: die van de hotelkamers zijn minder groot dan die van het restaurant en cafégedeelte.

In opzet en vormentaal zijn het gebouw voor de Keuringsdienst van Waren aan de Oostergoweg te Leeuwarden (1963) en het postkantoor te Franeker gelijk aan elkaar. Zoals vele van zijn voorgaande bouwwerken is het gebouw van de Keuringsdienst van Waren functioneel van opzet. De betonconstructie, bekleedt met natuursteen is in het zicht gelaten en hierdoor is een patroon ontstaan met een herkenbare en evenwichtige vlakverdeling dat enkel door de ingangspartij wordt doorbroken.
Het postkantoor te Franeker wordt, zoals bij zijn vroegere bouwwerken in een rij, ingekaderd door muurdammen. Tweederde van de gevel is achter de rooilijn geplaatst. De open en uitnodigende toegangspartij ligt echter op de rooilijn. Ook de woonkamer van de directeur boven de toegangspartij bevindt zich in het verspringende deel, dat op de rooilijn ligt. De met natuursteen beklede open balkenconstructie heeft een tweedelig doel: voortzetting van de rooilijn en bundeling van de verschillende bouwelementen. Terhoogte van de verdieping is de gevel bekleedt met gele baksteen en op de begane grond is de betonconstructie in schoon werk uitgevoerd.

In het vier verdiepingen tellende flatgebouw aan de Verlengde Schrans nr. 95-99 te Leeuwarden (1964) zijn dezelfde elementen op een nadrukkelijke wijze toegepast. Dit is vooral herkenbaar in de doorgaande muurdam naast de balkons en de zwaardere overstekken van de balkonvloeren. Als laatste werk realiseerde Piet de Vries in 1968 het Ir. Hooglandgemaal te Stavoren. Dit ontwerp bezit alle aspecten die in het gehele oeuvre van de architect centraal hebben gestaan; functioneel in de strenge opbouw en de materiaalkeuze, namelijk baksteen met beton, symbolisch in de staande kolommen van de voorgevel, die werken als een rooster. Symbolisch is ook de gebogen daklijn, die gedragen lijkt te worden door de steunberen aan de zijkanten van het gebouw, die naar de onderzijde toe breder uitlopen. Het gebouw lijkt het gat in de dijk te willen omvatten en opvangen. De plasticiteit wordt hier niet bewerkstelligd door het ordenen van bouwvolumen of door het laten verspringen van gevelelementen, maar komt tot stand door de totaliteit van genoemde aspecten.